donderdag 18 april 2013

Sociaal akkoord: slechts economie

Het proces dat geleid heeft tot het Sociaal Akkoord 2013 draagt alle kenmerken van voorafgaande akkoorden. Partijen zijn in de eerste plaats sociale partners die in hun eigen orgaan als de Stichting van de Arbeid het voorwerk verrichtten om vervolgens met het kabinet tot een compromis te komen. Het proces zelf kent tal van rituelen. Om druk op de ketel te zetten worden acties gevoerd, demonstraties gehouden en wordt de media bestookt met pakkende informatie. Aan de officiĆ«le ontmoetingen van partijen gaan vaak verkennende- en informele gesprekken vooraf op geheime plaatsen in Nederland. Woede, ruzies, kwaad weglopen, dreigende taal behoren tot het arsenaal om emoties de vrije loop te laten en daarmee bepaalde stemmingen te kweken. Wordt het echt spannend dan is “radio-stilte” een veel gebruikt middel. Is eenmaal het akkoord getekend dan is er algehele opluchting en een ontlading in de vorm van complimenten, handen schudden, elkaar op de schouders slaan en welwillende gezichten voor de camera’s. Een “goed” akkoord kenmerkt zich dat alle partijen met opgeheven hoofden naar hun achterbannen terug kunnen omdat de verlangde buit binnen is. Na het akkoord volgt dan veelal het echte werk: interpretatie verschillen over teksten, het vragen van adviezen aan de SER, het Centraal Planbureau, Stichting van de Arbeid en het moeizame proces van wetgeving.

Inhoudelijk vertonen de akkoorden op hoofdlijnen grote overeenkomsten. Als je in de afgelopen 30 jaar de vier meest spraakmakende akkoorden op zijn merites bekijkt tref je het volgende beeld. Zowel in het “Akkoord van Wassenaar”,(1982), als in “Een nieuwe koers” (1993), het “Museumpleinakkoord” (2004) en nu het meest recente akkoord (2013), overigens zonder naam, gaat het steeds over loonmatiging en werkgelegenheid.
Vanaf 1993 komen er andere onderwerpen bij: decentrale afspraken over arbeidsvoorwaarden, VUT/pensioenen/AOW, flexwerk en ontslag.

Maar er is een groot verschil tussen het Akkoord van Wassenaar in 1982 en de daarop volgende akkoorden vanaf 1993. Niet voor niets heette het in 1993 “Een nieuwe koers”.
Die nieuwe koers had alleszins te maken met een fundamentele omwenteling van ons maatschappelijk bestel.

In 1982 tekende zich echt een groot sociaal probleem af. Een zeer hoge werkloosheid na de oliecrises van 1973 en 1979 en een toenemend financieringstekort bij de overheid. Lubbers dreigde met een looningreep (toen nog een wettig middel). Vakbonden en werkgevers erkenden na jarenlange polarisatie dat het zo niet verder kon. De verzorgingsstaat was uit zijn voegen gebarsten. De betaalbaarheid kwam ter discussie te staan. De oplossing is bekend: loonmatiging in ruil voor arbeidsduurverkorting.

“Een nieuwe koers” uit 1993 laat zien wat het resultaat van het no-nonsense beleid van de kabinetten Lubbers is geweest. In navolging van Thatcher in Engeland en Reagan in de VS werd het beginsel van de vrije-markteconomie ingevoerd. Minder overheid (deregulering) en meer markt (privatisering). Nutsbedrijven moesten worden geprivatiseerd (energie, vervoer en post), evenals het sociaal zekerheidsstelsel (commissie Buurmeijer) en dat alles onder de belofte dat de markt (stilzwijgend) zijn werk zou doen.
Dat beginsel moest ook worden vertaald op het niveau van arbeidsvoorwaarden onder de pakkende titel van decentraliseren.

Met het “Museumpleinakkoord” in 2004 wordt het laatste sociaal bastion geslecht: de VUT wordt afgeschaft, de financiering van de pensioenen wordt ter discussie gesteld en de AOW-leeftijd moet omhoog.

Met het Sociaal akkoord van 2013 (een akkoord zonder naam overigens) wordt de apotheose van de vrije-markteconomie in zijn meest elementaire vorm zichtbaar. Een totaal nieuwe infrastructuur van de arbeidsmarkt wordt uitgedrukt in miljarden opbrengsten voor het kabinet met het oog op geplande bezuinigingen. Datzelfde geldt voor pensioenen. Herziening van de WW (3e jaar voor rekening sociale partners) en ontslag (transitievergoeding of ontslagvergoeding zonder kantonrechtersformule) zijn beschreven in het aantal euro’s dat daarmee is gemoeid.
En als klap op de vuurpijl de oproep van Rutte (in navolging van Bush??) om meer te gaan consumeren in de hoop (of vertrouwen??) op meer economische groei, meer investeringen en meer banen (lees belastingopbrengsten).

Nu begrijp ik ook waarom dit akkoord geen naam heeft. Geld kent geen naam.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten