woensdag 13 april 2011

Het Nieuwe Werken

Onlangs las ik een artikel in Personeelsbeleid over Het Nieuwe Werken (afgekort HNW). HNW zou invloed hebben op alle aspecten van de arbeidsrelatie; zowel arbeidsverhoudingen als arbeidsvoorwaarden.

HNW is eigenlijk een organisatieconcept, waarbij medewerkers hun werkzaamheden tijd- en plaats onafhankelijk uitvoeren. De auteurs gaan vervolgens in op een drietal grootheden binnen HNW; de nieuwe werknemer binnen nieuwe arbeidsverhoudingen met nieuwe arbeidsvoorwaarden.

In deze blog ga ik in op de nieuwe werknemer binnen nieuwe arbeidsverhoudingen.
Na een typologie van de nieuwe werknemer (dat overigens veel weg heeft van de Generatie Einstein) en meer een stereotype dan realiteitsgehalte heeft, wordt vervolgens nader ingegaan op de onderlinge verhoudingen tussen werknemer en werkgever. In termen van de auteurs de stelling: nieuwe werknemers en nieuwe werkgevers leiden tot nieuwe arbeidsverhoudingen binnen HNW.

De onderbouwing van deze stelling is er zeker één van allerlei nieuwe begrippen. De nieuwe medewerker opereert zelfsturend op basis van wisselende inzet van succescompetenties. Het gaat om wederkerig risicomanagement en wederkerig perspectiefmanagement. Gelukkig dat na deze nieuwe, doch volstrekt inhoudsloze begrippen de kern van de nieuwe arbeidsverhoudingen in een drietal ouderwetse V’s wordt samengevat: vertrouwen, verantwoordelijkheid en verbinding.

De auteurs grijpen voor hun onderbouwing van de nieuwe werknemer ook terug op de historie. Zo is de arbeider in de loop van de vorige eeuw getransformeerd tot werknemer en daarna tot medewerker. Anno 2011 wordt hij van partner tot werkondernemer.

Van arbeider tot werk-ondernemer betekent een historisch tijdvak tussen 1870 en 2011overbruggen. Van de oude en vertrouwde naam arbeider tot een nieuw begrip: werk-ondernemer. Gaat het hier nu om een fundamentele wijziging in arbeidsverhoudingen of is het slechts oude wijn in nieuwe zakken.

Historisch bezien wordt het begrip arbeider geassocieerd met de opkomst van de industrialisatie in Nederland rond 1870. De plek waar de arbeider werkte was bepalend voor zijn “functienaam”; fabrieksarbeider, landarbeider, textielarbeider of havenarbeider.
De tweede associatie bij het begrip arbeider is armoede en verpaupering. Niet alleen ingegeven door de harde realiteit, maar ook door schrijvers waaronder Marx (1818-1883).
De derde associatie is die tussen arbeider en de opkomst van de vakbeweging. Naast verbetering van de materiele positie ook verbetering van de maatschappelijke positie.
Een vierde associatie betreft de positie van de arbeider binnen de toenmalige standenmaatschappij. Een die zelfs voortduurde tot de jaren zestig van de vorige eeuw.

De arbeidsverhouding tussen arbeider en de ondernemer (patroon) was er een van onderdanigheid, dienstbaarheid en respect. Dit werd o.a. gesymboliseerd door letterlijk de pet in de hand te nemen tijdens een praatje met de patroon. Daarbij werd de arbeider met jij aangesproken en de patroon met U. Standsverschil moest er zijn.

Troelstra (1860-1930) met zijn politieke actiemiddelen en minister Talma (1864-1916) met zijn sociale wetgeving hebben op hun beurt de maatschappelijk positie van de arbeider bevochten. Beiden zijn ook de geestelijke vaders van de huidige vakbeweging.

Zo sprak Talma in zijn publicatie (1902) over “de vrijheid van de arbeidende stand” met name over de gelijkwaardige rechtspositie van de arbeider. In zijn optiek was de arbeider zelfstandig en een onafhankelijk persoon die een vrijwillig op zich genomen verplichting nakwam. De arbeider had ook een juridische vrijheid om zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen. Maar er was echter geen economische vrijheid. De arbeider was gedwongen om werk te zoeken om in zijn levensonderhoud te voorzien. De arbeider werd zo een loonslaaf.
Met de invoering van sociale wetgeving door Talma verkreeg de arbeider steeds meer economische vrijheid en verdween zijn afhankelijkheid (lees bedelen) bij ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid.

Anno 2011 is zowel de rechtspositie als economische positie van de arbeider in beton gegoten. Dat heeft vergaande gevolgen voor de onderlinge arbeidsverhouding tussen werkgever en arbeider.
De vraag wordt opportuun wie nu feitelijk wie “dient”.

Bij Het Nieuwe Werken hoort kennelijk ook een ander naam voor arbeider. De auteurs spreken over een ontwikkeling van arbeider via werknemer en medewerker naar partner en vooralsnog het eindstation: werk-ondernemer. Denk daarbij aan een zelfsturende medewerker, die op basis van succescompetenties (?) resultaatgericht werkt.

Waar het “ondernemer” in zit wordt helaas niet echt duidelijk.
Nu denk je bij ondernemer al snel aan werken voor eigen rekening en risico. Een werk-ondernemer is dus iemand die voor eigen rekening en risico zoekt naar werk. En na afloop van het werk dus ook niet terug kan vallen op de huidige rechten van een werknemer: ontslagbescherming of terugvallen op een uitkering .

Maar helaas; deze gedachtengang is een utopie. Op basis van hun verhaal over de nieuwe werknemer met nieuwe arbeidsvoorwaarden wordt duidelijk dat de nieuwe werknemer gewoon een arbeider blijft met een arbeidsovereenkomst, arbeidsvoorwaarden en arbeidsrechtelijke bepalingen.

Arbeider: anno 2011 een geuzennaam.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten